De niet-rituele dans van de podiumkunsten
- info9110892
- 17 aug 2020
- 6 minuten om te lezen
De criteria waren bekend, de naar de criteria toegeschreven subsidieaanvragen waren gedaan (en dat is een echte kwaliteit, want dat kan niet iedereen). Het Fonds heeft gewikt , gewogen en beschikt op basis van de criteria en kwam tot ongeveer hetzelfde oordeel als voorgaande keren. Tijd voor de rituele dans van blije partijen die subsidie ontvangen en minder blije partijen die hun aanvraag zagen afgewezen. Dat duurt in de regel een paar weken en daarna gaat iedereen naar de orde van de dag en het invullen van een nieuwe aanvraag voor de volgende keer. Nieuwe ronde, nieuwe kansen. Nieuw is het niet.
Begrijp me goed: ik heb geen oordeel over de kwaliteit van de subidievragers, integendeel. Ik gun elke aanvrager de gevraagde subsidie uitgaande van het feit dat de kunst met hart en ziel wordt gemaakt en er een doelgroep is die de kunstuiting waardeert. Ondertussen begrijp ik ook dat het budget het niet toelaat om alle aanvragen te honoreren en dat er keuzes gemaakt moeten worden. Dat je dat moet overlaten aan de deskundigen die zitting hebben in het Fonds lijkt me ook logisch. Dus beoordelen de leden van het Fonds de subsidieaanvragen op basis van de criteria en mag je ervan uitgaan dat ze dat integer doen. Alweer: nieuw is het niet.
En toch … deze keer lijkt de verontwaardiging groter en is de kritiek, met name uit de regio’s, anders van toon. Dat opnieuw het grootste deel naar randstedelijke kunstactiviteiten en kunstaanbieders gaat, lijkt een langzamerhand geaccepteerd verschijnsel te zijn. Het is niet anders. Al vinden velen dat de verhouding tussen toekenning van geld aan de Randstad aan de ene kant en de regio aan de andere kant nog nooit zo scheef is geweest, maar, nieuw is het niet.
De motivatie voor het wel of niet toekennen lijkt de huidige niet-rituele dans te veroorzaken. In verklaringen spreekt het Fonds over een toegenomen belang van diversiteit en inclusie bij het beoordelen van de aanvragen en zijn beide begrippen ook van invloed geweest op de samenstelling van de beoordelingscommissies.
Het Fonds haalt in haar toelichting de dood van George Floyd aan en de daaraan gekoppelde aandacht voor discriminatie en racisme. “Daarbij klinkt er in Nederland een luide roep om een cultuursector die de veelkleurige samenstelling van de bevolking beter weerspiegelt. Het thema speelt natuurlijk al veel langer, maar er lijkt nu daadwerkelijk momentum voor een fundamentele ‘reset’, ook in onze sector. Er wordt terecht ook naar het Fonds gekeken en wij kijken naar onszelf.“ Daarmee lijkt het Fonds te suggereren dat veelkleurigheid in haar besluitvorming wordt gekoppeld aan huidskleur en racisme getuige de opmerking dat de samenleving toe is aan een reset en zo levert het Fonds (onbedoeld) het koren op de molen van de critici.
De gewelddadige dood van George Floyd en de aandacht voor diversiteit en inclusie zijn van invloed geweest op de set van criteria en/of de toepassing daarvan. Natuurlijk begrijpt iedereen het streven van het Fonds om recht te doen aan veranderingen in de samenleving, in dit tijdsgewricht tijdsgewricht, al is het bijzonder dat men daar nu de nadruk oplegt, als je je realiseert dat we spreken over een bedrijfstak die altijd divers is geweest en vaak een sleutelrol heeft in het signaleren van verschillen en misstanden in de samenleving. Daarnaast richt men zich van nature op de vele verschillende doelgroepen in de samenleving en geeft men ruimte aan de vele verschijningsvormen van kunstuitingen. Dat maakt de opmerking van het Fonds over kijken naar onszelf des te opmerkelijker. Wat zegt het Fonds hiermee over de huidige toekenning in relatie tot eerdere subsidietoekenningen?
In haar streven om integere besluiten te nemen die voldoen aan de gestelde criteria en ook passen binnen de huidige toverbegrippen diversiteit en inclusie lijkt het Fonds onvoldoende in staat om duidelijk te maken wat men precies bedoelt met diversiteit en inclusie en hoe de begrippen een rol hebben gespeeld in de beoordeling van de aanvragen en toekenning van subsidies, terwijl elke subsidiegever weet, dat elk besluit, welke dan ook, het liefst overtuigend, moet kunnen worden uitgelegd.
Het Fonds onderschrijft in de toelichting op de toekenning de verschillende codes, waaronder de Code Diversiteit & Inclusie, maar lijkt er bij de toekenning een andere uitleg aan te geven dan gebruikelijk. Sterker nog, door de toekenning van subsidies aan voornamelijk randstedelijke projecten en gezelschappen en het bijvoorbeeld afwijzen van een subsidieaanvraag van een regionaal kunstproject als “te noordelijk” lijkt het Fonds een aantal aspecten binnen de code te honoreren en een aantal andere te negeren. Immers, diversiteit en inclusie houden in dat alle bevolkingsgroepen op dezelfde wijze, in gelijkwaardigheid ten volle mogen meedoen aan de samenleving en alles wat die samenleving te bieden heeft.
Het “neerzetten” van een project als “te noordelijk” als motivatie om een subsidie af te wijzen lijkt daarmee in te druisen tegen alles wat diversiteit en inclusie nu juist inhoudt. Sterker nog: het Fonds doet daarmee zelf aan uitsluiting in plaats van insluiting en, zo zou je kunnen betogen, handelt daarmee in strijd met de breedte van de code Diversiteit en Inclusie die ze in de toelichting op de toekenning zelf onderschrijft. Wethouder Paul de Rook van de gemeente Groningen vraagt zich dan ook af of er subsidies aan projecten en gezelschappen zijn afgewezen, omdat ze “te randstedelijk” zouden zijn. De Rook wil niet te snel overgaan tot “randstaddenken”, maar hij moet toegeven dat je daar zo langzamerhand toch niet aan ontkomt. Hij staat niet alleen.
Vanuit het net als Zeeland, Flevoland en Gelderland, zwaar getroffen Overijssel – geen enkel project of gezelschap kan op ondersteuning van het Fonds rekenen – bericht André Manuel: “ Wij wonen nu eenmaal in een gedeelte van Nederland waar de subsidie naar het varken gaat in plaats van naar de kunstenaar”. Willem van Reijendam (RTV Noord) schrijft in zijn column: “Noordelijke festivals en gezelschappen zijn uit hun aard te regionaal voor een subsidie van het randstedelijke Fonds Podiumkunsten. Voor dat Fonds kan cultuur nooit te randstedelijk zijn, want dat garandeert diversiteit en inclusief denken. Geeft niet, weer wat geleerd, we blijven het proberen.”
Ook de landelijke pers constateert de scheve verhouding. Zo constateert Stevo Akkerman in zijn column in Trouw van 10 augustus 2020: “ Je kunt veel zeggen over de provincie, of hoe heet dat, Het platteland, de regio, maar zingen kunnen ze er niet. Zet ze op een podium en alle zeggingskracht sijpelt weg, geef ze een microfoon en alle oorspronkelijkheid verstomt. Geen wonder dat het Fonds Podiumkunsten bij de toekenning van de meerjarige subsidies alle kaarten op Amsterdam heeft gezet: de hoofdstad is de zetel van de creativiteit, daar worden de mensen achter de piano geboren, met zulke dingen moet je rekening houden
Naast de scheve verhouding tussen Randstad en regio merkt Mischa Snel in de NRC van 4 augustus 2020 op, dat criteria bij verschillende gezelschappen en activiteiten verschillend worden uitgelegd. In het ene geval wordt bijvoorbeeld veelzijdigheid in positieve zin gebruikt, terwijl het in een ander geval als reden voor afwijzing wordt aangevoerd. Volgens Snel levert dat “niet zelden diffuse en/of merkwaardige motivaties” op. Vanwege het ontbreken van een consistente lijn, wordt de motivatie arbitrair en daarmee roept het Fonds twijfel op over de kwaliteit van toekenningen.
Het grootste “strijdpunt” blijft, naast de twijfel over de juistheid van de motivatie dat de regio’s zich buitengesloten voelen en in dat gevoel staan de regio’s niet alleen. Daarmee lijkt het Fonds zichzelf in de voet schieten en geeft het zelf onbedoeld voeding aan de discussie over diversiteit en inclusie. Immers, als je regionale activiteiten en gezelschappen minder bedeeld en wegzet, sluit je uit en verdiep je de ook al lang bestaande gevoelde kloof tussen de Ranstad/Amsterdam/de grachtengordel en de regio’s. Je verschuilen achter de BIS of de opmerking dat veel randstedelijke kunst ook in de regio wordt uitgevoerd, helpt niet. Door te wijzen op het belang van diversiteit en inclusie heeft het Fonds zich een slechte dienst bewezen, omdat de besluitvorming juist getuigt van het tegengestelde.
Diversiteit en inclusie gaan over volwaardige deelname van alle groepen en alle individuen en dus niet alleen over leden van de verschillende benoemde minderheidsgroepen, waarvan Black Lives Matter er één is. Heeft het Fonds zich in het toekennen van meerjarige subsidies te veel laten leiden door de ophef van het moment, hoe belangrijk ook en in haar streven onvoldoende gelet op de breedte van de code door andere groepen “weg te zetten” en daarmee uit te sluiten? Heeft men uit het oog verloren dat (juist) ook de regio’s bijdragen aan de veelkleurigheid van het palet van de podiumkunsten?
De opdracht om subsidies te verstrekken is geen gemakkelijke, omdat er altijd winnaars en verliezers zijn en iedereen er “iets van vindt”. Dat wordt nog eens versterkt door de vele aanvragen en het niet-toereikende budget. Dat vraagt om helderheid bij het toekennen van subsidies en een juiste consequente onderbouwing, zoals men ook van de aanvragers verwacht. Daarin is het Fonds niet geslaagd en dus valt er nog heel veel uit te leggen, tenzij het werkveld en andere critici het er toch maar weer bij laten zitten. Volgens Paul de Rook, wethouder van Groningen, is de strijd nog niet gestreden: “Er volgen nog begrotingsdiscussies en ook de Tweede Kamer gaat hier nog over praten. Daar moeten we voor de korte termijn op inzetten. Voor de lange termijn moeten we ervoor zorgen dat we over vier jaar niet wéér het kind van de rekening worden”.
De laatste conclusie dat hij over vier jaar niet weer “het kind van de rekening wil zijn” is een conclusie die het Fonds niet zou mogen accepteren gezien de eigen uitspraak dat men kritisch blijft op zichzelf. Dat betekent dus dat het Fonds huiswerk heeft.
dewijzeendedwaas.blog – 13 augustus 2020

Een zeer scherpe analyse van de mechanismen in de cultuursector. Uw metafoor van de 'niet-rituele dans' is treffend en zette mij aan het denken over een vergelijkbare dynamiek in de objectkunst en scenografie. Een alledaags object kan immers ook een transformatie ondergaan van ritueel naar esthetisch. Neem bijvoorbeeld deze collectie van objecten; op het eerste gezicht functioneel, maar met een diepere symbolische potentie.
De dubbele rol van objecten is een fascinerend onderwerp. Een witte theepot kan bijvoorbeeld een centrale rol spelen in een Japanse theeceremonie, een sterk geritualiseerde handeling waarbij elk detail, van de vorm van het keramiek tot de kleur, een diepe symbolische betekenis heeft. Het object is hier een drager van traditie, esthetiek en spirituele waarde. Het is…